Author Archives: Kirstin

Bernlef

Naar aanleiding van het overlijden van Bernlef, 29 oktober 2012

Je krijgt leerlingen nooit zomaar aan het lezen. Dat is mijn ervaring. Op die één of twee witte raven per klas na, die boeken verslinden omdat ze dat gewoon leuk vinden, moet je jongeren stimuleren om te lezen. Door hen zelf het boek te laten kiezen, bijvoorbeeld. Of door hen te verplichten. Maar dan moet je wel heel doordacht beslissen wat je hen verplicht te lezen. Want de totale aversie is niet ver weg als je dwang gebruikt.
Ik heb het een aantal jaren gedaan, en het was mijn meest geslaagde opdracht ooit. Officieel heette het een boekbespreking, maar ik was er een krak in om opdrachten te verzinnen die leerlingen niet van het internet konden halen of van elkaar konden kopiëren. In het zesde jaar van Gezondsheids- en Welzijnswetenschappen vond ik dat leerlingen wel eens de betere literatuur moesten gelezen hebben, of ze dat nu wilden of niet. Ze hoefden het niet te lusten, maar ze moest wel proeven.

En dus liet ik hen voor die ene bewuste bespreking de keuze: ofwel Hersenschimmen van Bernlef, ofwel Langs schrijverszijde van Erik Vlaminck. Een boek over dementie, of een boek over psychiatrie. Twee aandoeningen waar ze zeker nog mee te maken zouden krijgen als ze voort studeerden in de gezondheidszorg of het sociaal werk, wat de meerderheid van plan was. Twee literaire pareltjes.
De opdracht repte met geen woord over vertelperspectief, structuur, personages, enzovoort. Ze bestond uit een handvol vragen die eigenlijk alleen maar gingen over de aandoening, in de trant van: wat voor indruk maakte dit boek op jou; wat heb je bijgeleerd; hoe kijk je nu anders aan tegen dementie/psychiatrie; wat hebben deze mensen volgens jou nodig aan zorg en opvang? De grote meerwaarde van die boeken voor mijn leerlingen was namelijk precies dat ze de lezer meenamen in het hoofd van de zieke, en dat de confrontatie zo heel levensecht werd. Eigenlijk is dat wat literatuur altijd moet doen: mensen raken onder hun pantser.

Het gros van de besprekingen begon als volgt: ‘Ik zag er heel erg tegenop op het boek te lezen, maar nu ik het gedaan heb ben ik heel erg blij. Het was een fantastisch boek.’
Op een paar uitzonderingen na hadden mijn leerlingen niet alleen geproefd van literatuur met grote L, maar ook ontdekt dat ze het lustten.

Rust zacht, Bernlef. Je zult gemist worden. Maar nog lang gelezen.

 

Kirstin Vanlierde

Laagjes

De monumentale abstracte schilderijen van Mark Rothko (1903-1970) zijn op het eerste zich misleidend eenvoudig: twee of drie rechthoeken boven elkaar, in aanvullende of contrasterende kleuren, en een basiskleur op de achtergrond. Maar wie zijn werk bekijkt zoals het hoort, voelt dat er veel meer aan de hand is. Rothko werkte met een techniek die hij aan niemand prijsgaf, zelfs niet aan zijn assistenten. Een deel van het bijzonder levendige effect dat zijn werk heeft, komt door het aanbrengen van laag over laag over laag van kleuren. Daardoor ontstaat een soort diepte, een zindering. Onder elke kleur schemert een andere, en nog een andere, en dat voor alle vlakken op het doek. Het canvas waarop hij werkte was zowat drie op vier meter, en hij raadde de kijker aan om op een halve meter van het werk te gaan staan. Niet zo grappig als het klinkt: het lijkt een beetje alsof je gaat opgeslokt worden door de kleurvlakken, die zich om je heen lijken te plooien. Een omhelzing van kleur, in meerdere lagen. Ik raad het iedereen aan.

Soms is dat ook precies hoe het gaat met het schrijven van boeken: laagjeswerk. Een laag aanbrengen en stoppen. Laten rijpen. Herbeginnen. Nog een laag. Weer wachten. Als het misloopt, geraakt zo’n boek nooit af. Als het lukt, kan het een meesterwerk zijn.
Ik heb nog geen meesterwerken geschreven. Maar ik werk met laagjes aan twee manuscripten die ondertussen allebei al tien jaar een deel van mijn leven uitmaken. Wanneer ik eraan schrijf. Wanneer ik ze laat rusten. Ze duiken overal op, ze vragen om veel tijd en veel voelen en veel laagjes.
Niet zo lang geleden schreef Ted van Lieshout zijn frustratie van zich af op zijn blog: hij had een helder beeld van waar hij heen wilde met een nieuw boek, wat het moest worden en hoe het moest klinken. En dan begon hij te schrijven en lukte het helemaal niet. Hij kreeg de toon en de helderheid en het effect dat hij zo duidelijk kon voelen maar niet in woorden op papier. Hij liep er de muren van op.
Ik wil mij niet vergelijken met een meester als Van Lieshout. Maar ik herkende zijn probleem wel.
Mijn twee manuscripten hebben mij geleerd dat je ambitie soms groter is dan je kunde. Je kunt een natuurtalent zijn in lopen, maar zonder de juiste training haal je het einde van de marathon niet. Het vraagt toegewijde oefening, een verfijnen van techniek, een overgave aan pijn en onzekerheid. En je moet niet alleen ver genoeg gevorderd zijn in de techniek van het schrijven om een verhaal te kunnen neerzetten zoals het dat vraagt, je moet ook genoeg geleefd hebben. Gevoeld. Geleerd. Begrepen. Tot je op een dag voelt: nu kan ik het. En dan nog blijft het een uitdaging van formaat.

Ik koester mijn twee manuscripten-in-wording meer dan welke van mijn uitgegeven boeken ook. Omdat ze al zo lang mijn trouwe gezellen zijn. Omdat er zoveel van mijzelf inzit. Om het vertrouwen dat zij in mij hebben, dat ik er uiteindelijk in zal slagen om ze op papier te krijgen zoals ze het verdienen. De uitdaging die zij mij daardoor ononderbroken geven, heeft van mij in die tien jaar een veel betere schrijver gemaakt dan ik was. En we zijn nog niet over de eindmeet, mijn verhalen en ik. En wat een mooie, lange marathon is het schrijven ervan.

Kirstin Vanlierde

Credo

Het onbehagen zat er al tijdje.
Ik voelde het bij elke sollicitatiebrief die ik schreef. Ik voelde het bij elk boek dat ik geacht werd keihard te promoten. Ik voelde het toen de superlieve kleuterjuf mijn zoon van drie op het einde van het schooljaar ‘werkblaadjes’ meegaf voor in de vakantie met begrippen die peuters als ze naar de eerste kleuterklas gingen ‘moesten kennen’.
Ik weet het aan de nasleep van een diep dal waar ik een paar jaar geleden doorheen ging, een afdaling waarvan ik misschien nog altijd niet helemaal hersteld was. Ik weet het aan ouder worden. Ik weet het aan overgevoeligheid, introvertie, luidheid, gebrek aan veerkracht en initiatief. Aan mijzelf, kortom.

Ik las Identiteit van psychoanalyticus Paul Verhaeghe in een paar dagen uit, en ik wenste dat hij niet zoveel gelijk had. Ik werd somber van wat hij schreef. Somber van de omvang van het probleem, vooral. Maar met mijn somberheid groeide mijn verzet. Nu begrijp ik het, dacht ik. Dat onbehagen. En het ligt niét aan mij.
Verhaeghe heeft iets gedaan wat erg moeilijk is: twee stappen opzij gezet en onze maatschappij, onze levenshouding en onze normen en waarden van op een afstand bekeken. En hij houdt ons een keiharde spiegel voor.
We zijn onder het mom van ontplooiing en vrijheid een wereld geworden waar alleen efficiëntie, winst en succes nog tellen. Waar iedereen de top moet halen, en wie dat niet kan een groot probleem heeft. Waar iedereen geacht wordt zelf verantwoordelijk te zijn voor zijn ontwikkeling en succes, maar niemand nog zeggingschap heeft over hoever hij daarin wil gaan. Waar de economie en haar reclame ons wijsmaken dat de mens gemaakt is om bandeloos te genieten, en de sociale controle ons aan de zijlijn zet als we daar niet met volle overgave in kunnen of willen meegaan. Waar alleen de cijfers nog tellen, en we zijn gaan geloven dat alleen datgene wat in cijfers valt uit te drukken een correcte weergave is van de werkelijkheid.

Bepaalde passages die ik bij Verhaeghe las, kwamen mij heel bekend voor uit mijn dagelijkse praktijk als leerkracht. Ik heb die job jarenlang heel graag gedaan, tot ik het gevoel kreeg dat ik gevangen zat tussen de eisen van schoolmanagement enerzijds (niet gehinderd door enige kennis van de klaspraktijk en haar problemen), en het totaal gebrek aan goede wil van de leerlingen anderzijds (niet gehinderd door enige begrip voor de leerkracht als begeleider en vakexpert). Beide waren ze het product van de veranderde normen en waarden zoals Verhaeghe ze beschrijft: de school als systeem controleerde, evalueerde en wilde een positief resultaat en stelde haar werknemers daarvoor verantwoordelijk; de jongeren waren opgegroeid met een wereldbeeld dat hen vertelt dat ergens twee minuten voor stilzitten en moeite doen indruist tegen hun recht om onmiddellijk bevredigd te worden in hun hoogst individuele behoeften, en stelde diezelfde werknemer verantwoordelijk voor het feit dat dat niet kon.
Karikaturaal? Ja, in de zin dat het niet overal even heftig is en zeker niet in elke school op beide fronten tegelijk fout loopt. En nee, omdat de algemene tendens in mindere of meerdere mate overal voelbaar is, en de problemen toenemen.
Het onderwijs is maar één voorbeeld. Verhaeghe schetst een onthutsend beeld van de gezondheidszorg die draait om financiële efficiëntie ten koste van menselijke zorg en universitaire opleidingen die draaien om ‘output’ in prestigieuze wetenschappelijke tijdschriften en marktgestuurde onderzoeken ten koste van ethiek en kennis in de diepte. Wat niet financieel opbrengt, vliegt eruit. En op alle vlakken brengt dit een daling van de kwaliteit met zich mee. Een betere dienstverlening, een menselijker zorg, een grondiger scholing zijn niet winstgevend. Zo eenvoudig is het geworden. 

Dit is het, dacht ik toen ik het boek dichtklapte. Ik doe niet meer mee. Ik stap eruit.

Fijne gedachte, denkt u misschien. Maar wat wil dat concreet zeggen?
Het wil bijvoorbeeld zeggen dat ik mijn zoon niet ga sturen in zijn studiekeuze op basis van zijn intellectuele capaciteiten. Hij hoeft geen universitair diploma te halen en ‘het’ te maken. Ik zal hem wel steunen om zijn eigen innerlijke motivatie te ontwikkelen, zodat hij gelooft in wat hij graag doet en in de ontplooiing van zijn talenten gedreven wordt door iets anders dan alleen maar externe evaluaties of honger naar geld en ‘de beste zijn’.
Het wil bijvoorbeeld zeggen dat ik niet tegen mijn eigen aanvoelen in als een gek mijn boeken ga beginnen promoten om toch maar opgemerkt te worden op een markt die nu al verzadigd is van schreeuwers en verleiders.
Het wil bijvoorbeeld zeggen dat ik heel vaak ‘nee’ ga zeggen. Tegen dingen die indruisen tegen mijn buikgevoel. Als het ongezond voor mij is, wil ik er niet in meegaan. Wat de maatschappij ook zegt. Dat betekent dat ik mijn verwachtingen en mijn eisen bijstel. Een voltijdse job combineren met een huwelijk, vier hobby’s, een stel kinderen, een drukgevulde sociale agenda, twee dikke auto’s voor de deur en vier keer per jaar op reis naar een verre bestemming: laat maar. Zoiets vraagt twee levens. Of drie. Het allemaal in die 24 uur per dag proberen te stampen, lukt vast een tijdje. Tot de crash komt. En die komt er. Onvermijdelijk. Dus maak ik keuzes.
Het wil bijvoorbeeld zeggen dat ik niemand hoger of lager probeer in te schatten dan mijzelf op basis van diploma, afkomst, geslacht of wat dan ook. We hebben elkaar allemaal nodig. Om te kunnen groeien, en mens te zijn in de mooiste betekenis van het woord. De juiste persoon op de juiste plaats, met de juiste talenten voor het juiste werk, en een wederzijdse oprechte appreciatie voor elkaar.

Dat is vanaf nu mijn credo.

 

Kirstin Vanlierde

Engel

Wat een leuk zoontje hebben jullie. Helemaal zijn papa, nee, zijn mama… Nou ja, een mooie kruising dus. En hoe heet hij? Hoe?
Sobran.
Wat een mooie naam. Dat heb ik nog nooit gehoord. Waar komt die vandaan?
Uit een boek. (Verwachtte je van een schrijver een ander antwoord?)

The Vintner’s Luck van Elizabeth Knox is het enige boek dat ik ooit heb uitgelezen en dichtgeklapt, dat ik dan weer open heb gedaan en waarin ik gewoon opnieuw begonnen ben. Ik wilde het verhaal niet verlaten, ik wilde die wereld en die personages nog wat bijhouden, opnieuw proeven. Nota bene: dat was niet de eerste keer dat ik het boek las. Ik geloof dat het de vijfde (of de zesde) keer was, met de zesde (of de zevende) er dus naadloos achteraan.
Het geluk van de wijnboer, zoals het in vertaling heet (maar ik raad iedereen die het Engels voldoende machtig is aan om het origineel te lezen, om de schoonheid en gelaagdheid van Knox’ poëtische taal), is een verhaal dat zich afspeelt in het Napoleontische Frankrijk. Hoofdpersonage is de jonge, koppige zoon van een kleine wijnboer: Sobran Jodeau. Hij is dronken en strompelt de heuvel met wijngaarden op om de eerste verloren liefde van zijn leven te bewenen. Hij bereikt de top maar verliest zijn evenwicht, valt en wordt opgevangen – door een engel. Ze spreken af elkaar een keer per jaar, telkens op diezelfde nacht, te ontmoeten. Het is het begin van een vriendschap, en een liefde, die een leven lang zal duren.

Soms struikel je over een boek. Ik had mijn studies Germaanse achter de rug en ik twijfelde aan alles. Mijn aspiraties als beginnend schrijver – wat valt er in ’s hemelsnaam nog te schrijven als je juist vier jaar het kruim van de wereldliteratuur te lezen hebt gekregen? Mijn plezier in lezen – de wereldliteratuur was vaak zo zwáár. Ik was moe, en ik was het moe. Ik gaf les en had werk genoeg.
Vreselijk om te zeggen achteraf, maar net zo vreselijk om het mee te maken: het eerste jaar nadat ik mijn diploma licentiaat Germaanse haalde, heb ik niet gelezen en niet geschreven. Voor wie niet kan inschatten wat dat betekent: vergelijk het met een jaar geen seks. Of geen lekker eten. Of geen zonneschijn. Het ging niet. Alles zat vast, alles zat in de knoop. En toen kwam The Vintner’s Luck.
Ik was verliefd op dat boek, van in het begin. Ik heb in de Fnac van Gent, die toen kon bogen op een uitstekende selectie Engelse literatuur, iets gedaan wat ik normaal gezien nooit doe: ik heb de laatste bladzijde bekeken.

Als een boek mij aantrekt in de winkel (op basis van de auteur of de cover, dat is logisch), dan doe ik twee dingen. Eén: ik lees de achterflap. Twee: ik sla het boek open op een willekeurige bladzijde (nooit het begin), en ik laat mijn ogen dwalen over de pagina. Ik lees niet echt, ik vang halve zinnen in die vluchtige blik, ik vang een klank, een gevoel. Twee of drie lijnen zijn meestal genoeg om mij te vertellen of in dit boek een stem huist die ik wil horen, een verhaal dat ik wil lezen. Als ik twijfel, laat ik de bladzijden wapperen als een waaier en herhaal het proces met een ander fragment. Ik vergis me zelden in mijn oordeel. Daarmee bedoel ik: ik vergis me zelden in de inschatting of het boek dat ik vastheb iets voor mij is. Ik ben dus ook perfect in staat om boeken van gelauwerde auteurs naast mij neer te leggen omdat hun stem of hun verhaal op dat moment in mijn leven even helemaal niet mijn ding is, zonder dat ik daardoor afbreuk wil doen aan de kwaliteit van het boek in kwestie.
Maar bij The Vintner’s Luck was er iets wat maakte dat ik naar die laatste pagina bladerde. Ik las wat daar stond. En ik was verloren.
Het boek van Elizabeth Knox was het boek dat mij opnieuw leerde lezen, en opnieuw leerde genieten van literatuur, na vier jaar wetenschappelijke studie van de letteren. Het haalde alles naar boven wat ik tijdens mijn verblijf in Academia had verbannen naar de achtergrond: het mysterieuze, het magisch-realistische, het emotionele. The Vintner’s Luck is een magistraal literair werk, maar het is ook een doorvoeld verhaal, een liefdesverklaring aan taal en personages. De schrijver en de lezer die ik vandaag ben, hebben alles te danken aan dit boek.

In romans vind je de meest originele namen, of namen met een geschiedenis en een betekenis. Toen wij in verwachting waren van ons kind, waren mijn man en ik het heel snel eens. Hij leverde spontaan de meisjesnaam die we allebei mooi vonden, en ik de jongensnaam. Er zijn nooit andere suggesties gekomen, het was meteen raak. Toen bleek dat het een jongen zou worden, waren we het er nog altijd over eens. Mijn man kende het boek ook (de eerste verplichte lectuur die ik hem ooit in handen stopte – als hij mij wilde begrijpen, moest hij mijn lievelingsboeken begrijpen) en hij was even gewonnen voor de naam als ik.
Nomen est omen. Mensen noemden hun zoon in de Germaanse tijd Bern-hard omdat ze hoopten dat hij zo sterk zou worden als een beer. Wens ik mijn zoon een eigenwijs leven toe, ambitieus en tegendraads, gevuld met liefde en vriendschap voor mannen en vrouwen gelijk, en een poort naar God die geen andere sterveling kent?
Wel ja, waarom niet? Mijn Sobran is niet de wijnbouwer Sobran Jodeau. Maar er zijn slechtere figuren om naar genoemd te worden. Ik wens mijn zoon elke engel die zijn pad kruist, en elke droom om na te jagen.
Ik zie hoe hij groeit, en geniet, en zijn weg vindt in het leven, helemaal zichzelf (en niet zelden tegendraads) en ik ben trots op hem. Hij wordt even sterk als de naam die hij draagt.
Het hoeft niet, maar ik hoop dat hij het boek ooit leest, en er evenveel van houdt als wij. Omdat hij dan misschien begrijpt welk geschenk we hem wilden geven met zijn naam.
Hij is, nu amper drieënhalf en een meter hoog, alvast begonnen met boeken verslinden. Bumba en Nijntje is hij al lang voorbij, het zijn sprookjes, prentenboeken en lange verhalen die zijn papa en ik uren aan een stuk zitten voor te lezen. Hij reciteert hele stukken verhaal of film tijdens zijn fantasiespelletjes.

‘Robin! De hutsepot!’ (met falset en veel intonatie). ‘Dat zegt Kleine Jan tegen Robin Hood, mama.’
‘Ja, jongen. Want Robin laat de hutsepot aanbranden, hé?’
‘Ja!’ (schaterlach).
Mijn zoon en verhalen, dat zit voorlopig wel goed.

You fainted and I caught you. It was the first time I’d supported a human. You had such heavy bones. I put myself between you and gravity.
Impossible.

 

Kirstin Vanlierde

(afbeelding (c) Vintage 2000)

 

De kunst van leven en thuiskomen

Ik heb net een fantastisch boek uit.
Het heet The Tree, en het is van de grote (sommigen zeggen grootse) Britse schrijver John Fowles. Het is een non-fictie verhandeling over de relatie die de mens heeft met de wetenschap, met kunst en met de natuur. Het is een dun boekje, en ik vat de boodschap nog wat korter samen: omgaan met de natuur is een vorm van kunst.
Bomen, planten en dieren kunnen classificeren brengt ons kennis maar geen kunst. De natuur is onze bron, een onophoudelijk levend kunstwerk, het enige kunstwerk dat nooit af is en altijd in staat van wording. We worden er ongemakkelijk van omdat het ons zoveel over ons eigen onderbewuste wezen vertelt.
De ervaring om het leven gewoon te laten zijn, zonder woorden, er zelf een deel van zijn maar tegelijk ook altijd anders blijven, een buitenstaander, een beetje afgeschrikt door dat grootse, wilde, onkenbare oer-woud, dat is wat de natuur de mens kan bieden.

Me and The TreeWie mij kent, zal nu glimlachen. De uitbundige tuin, de gigantische treurwilg, de opvallende groene auto, de alternatieve vervoermiddelen: in ons gezin staat ecologisch gedachtegoed centraal. Maar dat is niet waarom ik dit zo’n sterk boek vind.
Aidan Chambers, nog een Brit, en de schrijver van superbe adolescentenromans, liet een personage ooit zeggen: de schrijver biecht zichzelf op in zijn boek, en de lezer herkent zich erin. We lezen boeken om onszelf te vinden in de bekentenissen die de auteur aan het papier heeft toevertrouwd.
Zo is het precies. De boeken die ik koester (ik lees er minstens een per week, ik geef er stapels van weg en nog heb ik een kast vol lievelingen) zijn stuk voor stuk verhalen die mij helpen om te begrijpen wie ik zelf ben. Nu dus ook The Tree.
Thuiskomen, heet dat. Er zijn weinig fysieke plaatsen waarin een mens zo warm en geborgen kan thuiskomen als in een boek. En daarom wilde ik dit eerste blogje in de aanloop naar het vijfde Boekenweekend graag beginnen met zo’n boek waarin ik ben thuisgekomen. Ik ben van plan om ieder volgend blogje aan telkens een ander boek te wijden.

Het vijfde Boekenweekend. Het is er bijna, nog een weekje of zes. Wat een feest is het al geweest.
En dat zeg ik niet zozeer omdat ik het ondertussen al drie keer van start tot finish heb kunnen meemaken (de allereerste keer moest ik forfait geven omwille van ziekte), of omdat het nu een feestelijke editie wordt, een mini-jubileum met waarschijnlijk de mooiste affiche tot nu toe.
In alle eerlijkheid: voor mij is het Boekenweekend een feest dat het jaar rond voortduurt. Ik mag deel uitmaken van de bonte bende enthousiaste vrijwilligers die het evenement plannen en organiseren, en de sfeer in die ploeg is niet te schatten. We hebben heel andere visies, we respecteren elkaars sterktes en zwaktes en we zijn daardoor perfect complementair.
Op de maandelijkse (en vaak nog frequentere) vergaderingen wordt een nieuwe en nog betere editie van het volgende Boekenweekend uitgewerkt. Op de après-vergaderingen in de stamkroeg worden vriendschappen gesmeed, over alle politieke, religieuze en professionele kleuren heen.

Ik groeide op in een dorp waar mijn grootvader beroemd maar ook berucht was, en in een huis dat mijn grootmoeder daardoor nooit meer verliet. We isoleerden ons. Ik had vrienden en een school en hobby’s, maar in een straal van zeven kilometer rond onze woonst kende ik niets of niemand. Toen ik als student of zelfs nog later van een vakantie terugkeerde naar België, was dat altijd balen. Ik wilde blijven waar ik was, in Aalst wachtte mij weinig wat mij dierbaar was.
Dit jaar wilde ik naar goede gewoonte niet weg uit Albi, waar mijn ouders wonen en waar ik van het land en de mensen ben gaan houden. Ik wilde ook niet dat er aan mijn vakantie een einde kwam. Maar ik dacht aan waar ik naar terugging en plots veranderde er iets.
Ik woon nu zes jaar in Hamme, en ik heb mijn plek hier gevonden, te midden van mensen. Ons gezin maakt deel uit van het sociaal weefsel van de straat, het dorp, de school, de lokale politiek. We smeden banden, we engageren ons, we worden graag gezien (en soms ook niet). We zijn hier graag en we horen hier thuis.
Die gedachte was nieuw, en hartverwarmend. Ik wilde nog altijd niet weg uit Albi, maar ik wilde tegelijk wél terug naar Hamme. Ik wilde naar huis. Voor het eerst in mijn leven had ‘thuis’ een heel bijzondere betekenis. Ik zag mensen voor mij, een warm vangnet van geliefden. Ik zag mijn dorp, mijn projecten, mijn boeken, mijn vrienden en het Boekenweekend. En ik wist: ook dit is thuiskomen.

Nog zes weken.

 

Kirstin Vanlierde